Conservatisme.

Algemeen.
Plaats reactie
Klaas Vaak
Berichten: 281
Lid geworden op: 28-06-2013 09:43

Conservatisme.

Bericht door Klaas Vaak » 03-11-2014 21:38

Conservatisme. (v. Lat. conservare = behouden), neiging tot behoud, afkeer van vernieuwing of verandering, in ongunstige zin behoudzucht.
1. Begripsomschrijving
Conservatisme is een ruim begrip, dat doorgaans op nogal verschillende wijze wordt gebruikt. Neiging tot behoud kan zich op vrijwel alle gebieden van menselijk gedrag, menselijke activiteiten, menselijke voorstellingen manifesteren; op politiek, sociaal, cultureel, religieus vlak; in de smaak, de mode, de levensstijl, kortom overal waar verandering denkbaar is.
2. Conservatisme als politiek-ideologische conceptie
Als politiek-ideologische opstelling en beweging is conservatisme een verschijnsel dat binnen alle cultuurvormen en samenlevingen kan voorkomen. Hoe statischer, dus 'conservatiever' een samenleving echter is, des te minder geprononceerd is dit conservatisme, dat zich dan alleen in een periode van onrust, revolutie of crisis manifesteert. Conservatisme als politieke ideologie kan pas ontstaan als er een andere beweging is die niet conservatief is.
Globaal kan worden gezegd, dat de agrarische samenleving, in tegenstelling tot de stedelijk-industriële, die erop volgde, of de nomadische, die er in vele gevallen aan voorafging (al verliep het proces in de verschillende delen van de wereld allerminst synchroon) tot een betrekkelijk statische structuur en dus tot een algemeen conservatief wereldbeeld en gedragspatroon aanleiding gaf. Kenmerkend hiervoor was een cyclisch tijdsbesef, waarbij in wezen alles herhaling is, 'niets nieuws onder de zon'.
Versterkt werd deze optiek nog door de mythe van een gouden tijdperk en een permanente degeneratie (hoewel dat feitelijk in strijd was met het cyclische tijdsbeeld van onveranderlijkheid). Waar een stedelijk-commerciële samenleving opkwam, die een grotere mobiliteit meebracht, werd dit agrarisch-statische patroon aangetast.
Hoewel tegenstellingen tussen statisch-conservatieve en dynamisch-progressieve bewegingen gedurende heel de oudheid en de middeleeuwen telkens optraden, bleef het dominante kader in hoge mate dat van de agrarische samenleving. Pas na renaissance en Reformatie en met de opkomst van het vroeg-kapitalisme in de 16de en 17de eeuw kwam er een dynamisch-stedelijke samenleving, die dit kader definitief zou aantasten. De grote doorbraak kwam in de loop van de 18de eeuw, toen er onder invloed van demografische en economische veranderingen een veel grotere sociale dynamiek ontstond. Niet alleen de trek naar de steden en een nieuwe commerciële, flexibele mentaliteit, maar ook de opkomst van de moderne natuurwetenschappen en de mechanisering van het wereldbeeld (E.J. Dijksterhuis) leidde tot de idee dat de wereld in hoge mate maakbaar was. Door de Verlichting en de Amerikaanse en Franse revoluties werd het statische wereld- en tijdsbeeld drastisch doorbroken en kwam het geloof op in een dynamisch, meer lineair ontwikkelingsproces, het geloof ook in algemene vooruitgang.
3. Conservatisme als politieke beweging
Conservatisme als een uitgesproken politieke beweging met een consistente filosofie dateert dan ook pas vanaf de Franse Revolutie. Men kan het principiële protest tegen de revolutie van de Ierse Whig Edmund Burke (Reflections on the revolution in France, 1790) als het eerste grote manifest van bewust conservatisme zien. Karl Mannheim maakt dan ook een onderscheid tussen het algemene, een statisch-agrarische maatschappij aangeboren conservatisme, dat hij traditionalisme noemt, en dit nieuwe bewust conservatieve protest tegen de ideeën van de Franse Revolutie. Niet toevallig kwam ook de term pas in het tijdperk van de Restauratie op. (In Frankrijk noemde Chateaubriand in 1819 zijn tegen de revolutie fulminerend blad Le Conservateur.)
Doordat een herstel van de pre-revolutionaire wereld ook na 1815 onmogelijk was en de burgerij op grond van liberale of democratische ideeën voor parlementaire regeringsvormen streed, doordat bovendien de Industriële Revolutie en de vlucht van de wetenschap tot een steeds dynamischer ontwikkeling leidden, vormden zich in de meeste westerse landen conservatieve groepen, later partijen, waarmee conservatisme als de grote tegenbeweging tegen revolutie en liberalisme een begrip werd. Al deze conservatieven deelden - bij voor de hand liggende verschillen op grond van hun eigen nationale tradities en verhoudingen - enkele kenmerken, die dan ook als de essentie van dit 19de-eeuwse politieke conservatisme kunnen gelden: de pre-revolutionaire orde (het 'Ancien Régime') werd als de natuurlijke orde gezien.
Het abstract-rationalistische denken, dat als de oorzaak van revolutie en burgerlijke emancipatiestrijd gold, werd verworpen. Tegenover het vernuft werden traditie en historie als richtsnoer geplaatst. Uiteraard stond het conservatisme sympathiek tegenover de kerk en de traditionele christelijke waarden.
Men kan in feite een drietal vormen onderscheiden: 1. een herstelconservatisme, waarbij herstel van een toestand uit het verleden doel is; 2. een status-quo of behoudconservatisme, waarbij de bestaande toestand aanvaard, maar verandering bestreden wordt; 3. een reformistisch conservatisme, waarbij men de onvermijdelijkheid van veranderingen volop erkent, de bestaande toestand ook voor verbeteringen vatbaar acht, maar waarbij men door hervormingen in de geest van traditionele waarden en vormen een revolutie of breuk wil voorkomen.
Herstelconservatieven worden dikwijls ook reactionairen genoemd. Aangezien zij, evenals revolutionairen, de bestaande toestand bestrijden, desnoods met geweld willen veranderen, is er een verwantschap in denken en ook in mentaliteit tussen deze twee uitersten.
In tegenstelling tot de reactionairen aanvaarden met name reformistisch-conservatieven de bestaande realiteit en een gedurige ontwikkeling als natuurlijk. Terwijl zij zich op Burkes conservatisme beriepen, vonden de reactionairen in Frankrijk in de schrijver Joseph-Marie de Maistre een belangrijk vertegenwoordiger. De Maistre, de filosoof van de Restauratie, zag in het rooms-katholieke absolutisme de ware ordening. Ook De Bonald, die andere Franse restauratietheoreticus, vertoont reactionaire tendenties. In Duitsland droeg het werk van mensen als Adam Müller, Friedrich von Gentz en de Zwitserse rechtsgeleerde Ludwig von Haller sterk tot de vorming van een conservatief geschied- en mensbeeld bij. De romantiek begunstigde, als reactie op Verlichting en rationalisme, algemeen het opkomen van een conservatieve stroming, ook in verband met haar hernieuwde belangstelling voor verleden en historie. Met de invoering van constituties en de opkomst van het parlementaire stelsel in de meeste West-Europese landen in de loop van de 19de eeuw formeerden zich conservatieve partijen, doorgaans gedragen door de oude bovenlagen, grootgrondbezitters, kerken en landelijk bevolking. Toen de industrialisatie na ca. 1870 nieuwe sociale tegenstellingen en economische problemen meebracht, werden ook bedreigde middengroepen, kleine zelfstandigen en employées in sommige landen door het conservatisme aangetrokken.
In Groot-Brittannië ontwikkelde zich de sterk monarchaal-agrarisch georiënteerde oude Tory-partij onder Disraeli tot een conservatieve partij (zie Conservative Party) Disraeli en de 'Conservatives' zijn een voorbeeld van reformistisch conservatisme gebleven, dat zich juist in Engeland met zijn sterk pragmatische politieke traditie goed kon ontwikkelen en tot op de huidige dag kon handhaven.
In Nederland ontstond een soort conservatieve partij pas na 1848 als reactie tegen Thorbeckes grondwet. Zij kan als voorbeeld van status quo-conservatisme gelden, gedragen door een notabelenklasse die zich tegen burgerlijke invloed verzette. Bij gebrek aan een sterke aristocratische traditie en een agrarisch-feodaal verleden vermocht zij geen inspirerende politieke leer te ontwikkelen. Haar roemloze verbrokkeling in de jaren 1880 en 1890 verklaart ten dele de negatieve betekenis van het woord in het Nederlandse spraakgebruik. Dit echter hangt ook samen met de stedelijk-commerciële basis van de oude Republiek, die in menig opzicht een liberaal-democratische instelling begunstigde; althans in vergelijking met andere landen.
In België werd het politieke leven na 1830 beheerst door het conservatisme. Een eigenlijke politieke partij was er echter niet. De conservatieven waren terug te vinden in zowel de liberale als de katholieke partij. Eind 19de eeuw verloor het conservatisme aan betekenis, toen bij de liberalen de radicale progressieven en bij de katholieken de christen-democraten de overhand kregen.
Ook in de Verenigde Staten - evenals Nederland een staat met een revolutionaire oorsprong - kreeg de term een negatieve lading, al bestond daar wel een conservatieve agrarisch georiënteerde stroming.
In de loop van de 20ste eeuw, onder invloed van de voortgaande industrialisatie, emancipatie en sociale mobiliteit, heeft het conservatisme belangrijke inhoudelijke wijzigingen ondergaan. Allereerst stelden vele liberalen zich conservatiever op, nu de emancipatieleuzen door socialisten en communisten waren overgenomen en nadat zich een tegenstelling tussen burgerij en arbeidersmassa's had onthuld. Het gevolg was een conservatief-liberale symbiose. Het fascisme, dat zijn aanhangers deels uit reactionaire, deels uit revolutionaire ontevredenen rekruteerde, ondermijnde ten slotte wat er nog aan ideologisch-mentale eenheid binnen het conservatisme over was.
4. Neoconservatisme
Na 1945 vindt men in de christen-democratische en liberale partijen in de westerse wereld een sterke conservatieve stroming, zonder dat deze echter een belemmering vormt voor de opbouw van een sociale verzorgingsstaat. Dat veranderde echter aan het einde van de jaren zeventig toen aan twintig jaar economische groei definitief een einde kwam. De sociale voorzieningen, die tot die tijd alleen maar werden uitgebreid, bleken opeens veel geld te kosten en bovendien een uitgebreide bureaucratie met zich mee te brengen. Langzamerhand ontstond het idee dat de verzorgingsstaat het 'de mensen te gemakkelijk heeft gemaakt'. In deze stemmingsverandering van de politieke cultuur kreeg het conservatisme een nieuwe gedaante. Dit neoconservatisme (door sommigen ook wel neoliberalisme genoemd) werd ingeluid met het aantreden van president Reagan in de Verenigde Staten, Thatcher in Groot-Brittannië en het eerste kabinet-Lubbers in Nederland (1982). Het neoconservatisme wordt gekenmerkt door ten eerste zijn kritiek op de verzorgingsstaat en een pleidooi voor een liberale markteconomie. De nadruk op sociaal welzijn van de jaren zeventig moet plaats maken voor een nieuw arbeidsethos, waarin alleen aandacht is voor mensen die economisch productief zijn. De overheid moet slechts een zeer minimale garantie geven tegen maatschappelijke risico's en zich bepalen tot de functie van 'waarborgstaat'. De markt wordt gezien als de plaats waar het meest efficiënt en rechtvaardig goederen geproduceerd en verdeeld kunnen worden, terwijl daarentegen de overheid wordt geïdentificeerd met improductiviteit en onwenselijke bevoordeling. Daarom leggen neoconservatieven ook de nadruk op het belang van deregulering van het bestuur en privatisering van overheidstaken.



"conservatisme", Encarta(R) 99 Encyclopedie Winkler Prins Editie. Alle rechten voorbehouden.
Tot zover de wonderbaarlijke toestand in de rumoerige wereld van vandaag.

door G.J.B.K. Vaak.

Plaats reactie